Zondag 17 april 2016

Het kerkje van Oostum, een locatie die een rol speelt in de verbeelding van Ploegkunstenaars en in het boek Filosofische wandelingen van landschapsfilosoof Eric Brinckmann. Vandaar dat de ontmoeting tussen De Ploeg en de filosoof hier plaats vindt..

Eric Brinckmann gaat in op de relatie van de mens met de natuur, de rol daarin van De Ploeg én becommentarieert het tentoongestelde werk van Ploegkunstenaars van nu.

Het boek Filosofische wandelingen is te koop.
Een artikel over dit boek.

Bijzonder is de plek waar we nu zijn. Vijftienhonderd jaar voordat hier in steen werd gebouwd, woonden er al mensen. De wierde was in die lange geschiedenis overigens een stuk groter, dit is het laatste restje wat er nog van over is, het overige is gebruikt als landbouwgrond. Het kerkgebouw, en de boerderijen er omheen, daar had men nog net ontzag voor, heeft een dikke eeuw geleden het laatste stukje terp gered van de ontginners die het als compost verhandelden en vooral wezen op ” … de vruchtbaarmakende kracht van den wierdegrond, waardoor het mogelijk wordt dorre zandgronden en onvruchtbare madelanden te ontginnen. ” Met een hectare terpgrond van drie meter dik, werd 375 ha woeste grond ontgonnen.

Pas in 1943 werd door de Rijksdienst van het Nationaal Plan grote beperkingen opgelegd aan het veruïneren van de terpen en wierden. Een verdacht jaar en een verdachte titel overigens. Niet lang ervoor had de bezetter op het drooggevallen en toen reeds honderd jaar onbewoonde eiland Schokland 19e eeuwse schedels opgegraven om na te gaan of het hier restanten van directe afstammelingen van oer-germanen betrof. Onderwijl was er door de afgravingen in Groningen en Friesland immers ook een bijzondere Germaanse geschiedenis aan het daglicht gekomen, wat bij de conservering van het terpen- en wierdenerfgoed ongetwijfeld een ideologische rol gespeeld heeft.

Hoe dan ook, na de oorlog zijn de gehavende resten grotendeels onder monumentenzorg gebracht. De schedels van de oerschokkers zijn weer teruggebracht naar hun geboortegrond, ceremonieel herbegraven, en inmiddels kan de animistische geschiedenis van de Friese oer-stammen ook minder belast in beeld worden gebracht.

In de fraaie tentoonstelling Goud der Friezen van vorig jaar in het Fries museum -waar veel makkelijker dan hier wordt beweerd dat Groningers vroeger óók Friezen waren- blijken de terpen, hier wierden, de schatkamers van een rijk kunstzinnig verleden. Er zijn heel wat uitzonderlijke voorwerpen in de kunstmatige bergen van het wad gevonden, veelal bij het afgraven dus.

Wierden. Bergen waren het in het vlakke kwelderland. Bergen is een oud woord voor heuvel, niet zozeer omdat iedere verhoging in de Lage Landen uitzonderlijk is. Woonbergen, waar omheen de zee regelmatig klotste of ruig stuwde. En op die opgeworpen heuvels, schatten. Gouden kunstvoorwerpen die er veelvuldig van hand tot hand gingen, beelden goden en mythologische wezens uit, maar ook raven, wolven en beren. Niet zeldzaam in die tijd.

Goudsmeden waren magiërs, die konden uit het niets iets prachtigs creëren, zij toverden met de grondstof die de zon symboliseerde (nu is het aardige dat wij inmiddels weten dat goud inderdaad letterlijk sterrenstof is, resten van geëxplodeerde zonnen uit de tien miljard jaar die aan ons eigen zonnestelsel vooraf ging).

De Noordzee was de wereldruimte, daaromheen de culturen die met een netwerk van uitgekiende vaarwegen met elkaar verbonden waren, slechts een paar dagen of hooguit weken van elkaar verwijderd. Levendige uitwisseling was er van ideeën en religieuze opvattingen. Friezen verbonden en handelden in alles, tot ijsberen uit het hoge noorden toe, bestemd voor de dierentuinen van Saksische vorsten in Engeland. Almandijn, een halfgranaat uit Rajasthan in India, circuleerde zelfs in deze gewesten.

Alles ademde heiligheid, het heilige zat in voorwerpen, hier op de wierde in bijvoorbeeld de bloesem van bomen die tot vruchten worden, in de grond, in de koe waarvan de horens tot in de kosmos reikten, als het ware de planeten inhaleerde en deze via de mest extra met de grond in verbinding bracht, of in de zoetwaterbronnen in de zoute kwelders, in de stromen van eb en vloed, in het ruisen van het riet, in de wind die voelbare boodschappen van de geestelijke wereld doorgaf, bij de vogels op het wad of in de kruinen van de bossen verderop op de uitlopers van Hondsrug. Gnomen, nymfen en elfen buitelden over elkaar heen. Het heilige, kortom, was buiten en dat buiten is een sleutelbegrip als we zodadelijk bij de kunst van De Ploeg uitkomen, voor het geval u zich onderwijl afvraagt waar ik nou eigenlijk heen wil.

Er komt een radicaal breukmoment tussen binnen en buiten. Het heilige wordt met de komst van het christendom van buiten naar binnen gebracht. Vanaf het moment dat hier in het noorden door monniken het steenbakken wordt heruitgevonden, worden er muren opgetrokken -de grijze klei symboliseert die transformatie: gebakken krijgt het de kleur van het bloed van de heiland- wordt er hoger gebouwd dan welke boom in de wijde omgeving hoog is en wordt het heilige definitief naar binnen geplaatst.

 

Kerktorens werden er al gebouwd met peperdure tufsteen uit de Eifel, maar nu is het mogelijk met eigen baksteen en kan men ècht aan de gang. In steen wordt de boodschap absoluut, dicht, compact, eeuwig. Het horizontale heilige buiten, dat direct voorhanden is -bomen, dieren, bronnen, stromen- wordt in de binnenruimte van de kerk nog wonderlijker, brood wordt tot lichaam, en krijgt een verticale dimensie: de kerk wijst naar boven, naar een andere wereld, ver weg, een wereld die niet zonder zware inspanning te bereiken is. Bijkans onbereikbaar als je je best niet doet, maar daarom beter, geweldiger, mooier dan deze wereld. Het buiten verflauwt en vergrijst.

In mijn boek Filosofische wandelingen beschrijf ik het proces vanaf de bouw van dit soort kerkjes naar een steeds dominanter en omvangrijker binnen met een bijbehorende versnelling (klok, arbeidsdeling, monetaire economie, kapitalisme) waardoor het buiten steeds meer op afstand kwam te staan. Je hoefde immers niet meer met de ritmes van buiten mee te bewegen, kon je eigen tempo bepalen en met het kunstlicht werd uiteindelijk de dag tot de maximale klokkentijd uitgerekt.

Een binnen van ommuurde steden, koetsen, schepen, vaarten, later treinen, auto’s, vliegtuigen, digitaal gevoede huizen, onbegrensde metropolen gecombineerd met hoogteperspectieven na de kerktorens vanuit ballonnen, vliegtuigen, ruimtevaartuigen en daarmee een steeds verticalere blik op de wereld, een abstractie ervan, een bovenstandpunt, alsof we er continu boven hangen. Het verhaal gaat over hoe dit door de eeuwen heen de vormgeving van het landschap heeft bepaald.

Deze kerkjes vormden overigens direct al een technisch bovenstandpunt, ze werden namelijk als landmeetinstrumenten voor ontginning gebruikt: je kon vanuit de ene kerk de andere zien en daardoor raailijnen trekken om zo sloten, vaarten, percelen en eigendomsgrenzen uit te zetten en af te bakenen. De kaart die er uit voortvloeit wordt de referentie van beslissingen, ijkpunt voor welvaart, in die zin werkelijker dan de grond zelf.

In de recente Colombiaanse film van Ciro Guerra El abrazo de la serpiente, ‘De omhelzing van de slang’, rukt de indiaanse hoofdpersoon een Amerikaanse onderzoeker een kaart uit handen, propt het in elkaar, gooit het demonstratief in de rivier en roept: “… dít is de wereld -en wijst in een weids gebaar naar het oerwoud om zich heen- terwijl jij maar op dat kleine stukje zit te staren!” Kortgezegd waar het mijns inziens over dient te gaan: het binnen is onze leefwereld geworden, de kaart, de routenavigatie onze werkelijkheid waarop we letterlijk sturen.

De Duitse filosoof Peter Sloterdijk spreekt over comfortzones als Treibhäuser of Brutkasten, als ‘bellen’, ‘koepels’ die ons omhullen, die nauwelijks nog een fysieke relatie met het buiten onderhouden. De zuurstof is zowat het enige dat we delen. Hij heeft getalsmatig sowieso gelijk, de westerse mens brengt zo’n 95% van zijn leven in binnenruimtes door. Het buiten dat wordt bereikt met auto’s en vliegtuigen, caravans en campers, is een binnen met andere middelen geworden. Wat we nu buiten noemen is eigenlijk een onderdeel van dat binnen geworden. De recente slogan van Bever buitensportketen, Niemand is een binnenmens, doe wat je wilt maar doe het buiten, is de omgekeerde bevestiging van dat alomtegenwoordige binnen. Waarom zou je iets moeten bevestigen of oproepen tot iets, als het een vanzelfsprekende praktijk is?

Is dat erg, dat dominante en vooral comfortabele binnen? Het is maar hoe je het bekijkt. Er loopt een directe lijn van dit kerkje naar de afgelopen klimaatconferentie in Parijs. In die duizend jaar binnencultuur hebben we onze eigen werkelijkheid, tijd en ruimte kunnen creëren en het chaotische, heidense buiten kunnen afzonderen, buitensluiten, negeren, exploiteren, modificeren. We hebben in die binnenruimten de wereld voor onszelf kloppend gemaakt met de voorstelling die we ervan hadden. Zonder het te beseffen is door ons toedoen buiten van alles veranderd, met alle gevolgen van dien.

Een enkel voorbeeld: door van het buiten een binnen te maken en zelfs cultuurlijke landschapselementen als hagen, heggen en houtwallen op te ruimen om vlaktes voor mono-gewassen te creëren, hebben we ook natuurlijke filters opgeruimd. Hierdoor kunnen vanuit de stallen van de intensieve geitenhouderij bacteriën eenvoudig worden verspreid, waaien tot in de longen van argeloze fietsers en de infectie Q-koorts veroorzaken. Bacteriën die anders -gesteld dat je zo dom blijft om ultra-intensief te fokken- in de biodiversiteit van dynamische groenstroken zouden zijn geneutraliseerd.

Een incident in een onnoemelijke reeks van verstoringen. Nog los van de klimaatverandering die de resterende diversiteit grondig verstoord door tal van leefritmen overhoop te gooien. Parijs benadrukt een evidentie: dat we ons inmiddels gedwongen zien met het chaotische, het onvoorspelbare, datgene wat zich los van onze doelstellingen ordent en handhaaft, om te gaan, onze binnenprogramma’s erop af te stemmen om weer evenwicht te creëren. Oftewel: ons opnieuw leren verhouden daartoe.

Filosofische wandelingen gaat over hoe dat aardse is buitengesloten, en binnen en buiten gaandeweg gescheiden zijn, hoe de aardsheid is buitengesloten, en hoe we ons van de aarde àf zijn gaan bewegen. De Zuid-Afrikaanse dichter Mazizi Kunene beschrijft dat westerse proces van het ontstijgen van de aarde en zet dat af tegen het vanzelfsprekende naar de aarde toe bewegen in Afrika. Hier is het de hoogste kunst te doen alsof de zwaartekracht er niet toe doet zoals in westerse dans bij uitstek, het ballet. Afrikaanse dans daarentegen, is en gaat over zovéél mogelijk contact met de aarde.

Het is verstandig, noodzakelijk om weer een beweging naar de aarde toe te maken, maar voor de uitkomsten van een klimaattop is er meer nodig dan zonnecellen, technische filters, reducties en uitstootnormen, er dienen ook andere dingen te gebeuren, zoals het bebossen of ‘verwouden’ van de verwoestijnde gebieden van de wereld, daar is een andere attitude voor nodig, een andere ervaring voor nodig dan het plaatsen van koolstoffilters, een ander type snelheid voor nodig (vgl John D. Liu en het herstel van het lössplateau in China, omvang NL; documentaire Groen goud 1, en in Spanje, Egypte en India deel 2).

Hoewel we snel moeten acteren, is ‘slow-mood’ belangrijk. Want de versnelling waarin we nu zitten, is 1:1 gekoppeld aan binnenruimten die onze blik op en relatie met het buiten -de veelvoudige wereld die om andere antwoorden vraagt- beperken; iedere snelheid sneller dan het paard brengt een binnen met zich mee: van een integraalhelm, auto, trein, vliegtuig tot -dat is de hoogste snelheid die we als menselijk lichaam kennen: 28.000 km/uur- een ruimteschip aan toe (absoluut buiten = absoluut binnen = absolute snelheid).

Ook internet is snel, de snelheid bij uitstek, dat bedienen we als iets vanzelfsprekends in de binnenruimte huis of kantoor, en is een aparte filmische blik op de wereld. Razendsnel, hoe rustgevend onze woonruimtes ook ogen. Techniek, zegt de Duitse filosoof Hans Blumenberg, is de dochter van het ongeduld van de mens met de natuur.

Hoe klein als activiteit ook, wandelen kan helpen, omdat we daarmee in het oorspronkelijke tempo van de wereld stappen, tegen de versnelling in; eigenlijk is wandelen een soort verzetsdaad; niet tegen iemand, iets of de staat, maar tegen de alomvattende dwang van de snelheid; maar het is met wandelen, hoe correct ook, toch net iets anders, eigenlijk is het niet tégen iets -wat moeten we zonder de zegeningen van de versnelling- maar juist vóór iets, voor het regelmatig gas terugnemen, voor een andere verhouding tot de wereld.

Maar hoe nu, al wandelend wellicht, de scheiding van binnen en buiten, te verzachten, om te buigen, van een andere beeldtaal te voorzien zodat er weer wisselwerking ontstaat? Beeldende kunst kan daarbij letterlijk andere perspectieven bieden, helpen een slow mood te krijgen, wandelinzichten te verzilveren, inspiratie geven om juiste alternatieven te bedenken voor de aarde en zo tot herstel van verstoorde verhoudingen te komen. Denkbeelden dus, maar dan anders.

De Groningse kunstkring De Ploeg was er in dat opzicht al vroeg bij en het kerkje van Oostum speelde daarin een rol, maar nu ontdaan van de religieuze context, sterker, veel meer als onderdeel, expressie van het landschap zélf. De binnenruimte heeft daarin geen specifieke betekenis meer, het is de vorm van het gebouw zélf, als aspect van de ruimte. Omgekeerd aan de oorsprong, de afkering van het buiten, nu als een icoon van het buiten, van de Groningse identiteit. Het is een Groningse oervorm gebakken uit zeeklei, ontdaan van de verticale verwijzing. Híer is de wereld, de lucht, de akkers, de klei. Hier zijn wij met lichamen die dat ondergaan, nergens anders.

Een aantal schilders van het kunstenaarscollectief De Ploeg, opgericht in 1918 en grondleggers van het zogeheten Gronings expressionisme, heeft Oostum intensief en in felle kleuren vastgelegd. Vooral de schilderijen van Johan Dijkstra zijn bekend. Hierbuiten is een bankje met een afbeelding van zo’n werk versierd.
In dezelfde tijd dat kunstenaars als de Rus El Lissitzky zich door luchtfotografie liet inspireren om de wereld te abstraheren, en bijvoorbeeld De Stijl in Nederland met Van Doesburg, Van Eesteren en Oud voor hoge perspectieven koos om ontwerpen in hun volle dynamiek te laten zien, koos De Ploeg voor een tegenbeweging naar beneden. Het collectief benadrukte de ruwheid van de grond.
Niet eerder waren de prozaïsche ploegsporen, klei, kromme boeren, eenvoudige woningen, het baksteen van het Groningse landschap in de beeldende kunst gethematiseerd. Begon de verticalisering van het denken in de Lage Landen met de Groninger kerkjes, de schilderkunst van De Ploeg maakte dat denken weer grondgebonden. Wind, regen, kou en brandende zon zijn bij De Ploeg gevoelsmatig nauwelijks buiten de deur te houden of te abstraheren.
Hoezeer ook overigens een typisch wierdenkerkje, de reden om vooral het kerkje van Oostum te schilderen, was de korte afstand tot Groningenstad, woonplaats van de meeste — bijna altijd autoloze — leden van De Ploeg. Het collectief bestaat nog steeds zoals u ziet, springlevend en al zal autobezit nu vast meer gemeengoed zijn -anders hadden we vandaag al deze mooie werken hier niet op tijd gehad- de kunst is nog onmiskenbaar met de Groningse bodem verbonden.
De Ploeg heeft een bijzondere inspiratiebron, de Duitse expressionist Ernst Ludwig Kirchner, onder meer bekend van kunstenaarsgroep Brücke. Als Ploegschilder Jan Wiegers in 1920 om gezondheidsredenen met zijn gezin naar het Nederlandsch Sanatorium in Davos afreist, blijkt zijn boerenhuisje (het Lärchenhüssli) waar hij verblijft, op dezelfde bergvlank te staan waar de beroemde Kirchner met zijn muses Erna Kirchner en Nina Hard woont. Ongeveer een jaar werken beide schilders intensief samen.
Expressionisme is de kunststroming die het adagium hanteert dat er maar één wet regeert, namelijk dat er géén wetten zijn en dat de beleving van de individuele kunstenaar centraal staat. Het technisch perspectief wordt verlaten, reguliere beeldtaal opzettelijk vervormd of gemeden. Nietzsche’s Die Geburt der Tragödie vormt het grondplan, het basisprogramma van de expressionisten: de artistieke conceptie komt uit het onderbewuste voort, roes en chaos zijn de media.
De Groninger Wiegers zal hier zuunig mee zijn omgesprongen, zijn driedelig wollen tweedkostuum met hoge boord steekt kriebelig af tegen de foto’s van de naakte modellen die om en in het huis van zijn idool dwalen en uitdagend poseren bij de plaatselijke waterval. Zijn artistieke inspiratie, misschien wel daardoor, is er niet minder om.
Natuur, lichamelijkheid, doordringende studies van vrouwelijk naakt, huidlijnen van het leven, het zijn directe en eerlijke beelden waar de expressionisten naar zochten. Na de stad, Dresden, dompelt Kirchner -aanvankelijk om te herstellen van psychische klachten door oorlogsverschrikkingen- zich onder in de natuur en het boerenleven van de bergen, waar en waarin hij pure authenticiteit vindt en lichamelijke verbondenheid met de grond, de stenen, de bomen, het vocht, de sneeuw. In felle kleuren, abstracties en gevarieerde technieken leeft hij zich uit. Wiegers is erbij en het is duidelijk: het Groninger landschap hoe diametraal tegengesteld ook aan de pieken en dalen van Davos, schreeuwt om dezelfde intense uitdrukking.
Een eeuw en alle denkbare kunstexperimenten later, is kunst geen schokkend medium meer, geen antithese. Sterker: schokken, confronteren, roes en chaos zijn tot maatschappelijke norm geworden, maar nu als een technische kracht in een afgesloten binnenwerkelijkheid en los van waar het ooit om begonnen was: als spiegel voor en bevrijding van het dwangmatige, eendimensionale leven. Het is zélf tot een nieuwe dwangmatigheid geworden. Tot dromomanie, een term van de Franse stedebouwkundige Paul Virilio, afgeleid van dromos, Grieks voor renbaan: speculatieve snelheidswaanzin afgescheiden van de ruimte er omheen.
Een mechanisme ver verwijderd van waar de expressionisten naar op zoek waren, namelijk hun creatief vermogen direct en eerlijk te verbinden met de natuur. Nu is de opdracht van de beeldende kunst feitelijk omgekeerd urgent, vanuit de dromomanische comfortzones verbinding met de natuur zoeken -als het buitenmensen zijn andersom natuurlijk- om de technische roes te paiseren, binnen en buiten in evenwicht te brengen, zoals gezegd, om verstoorde relaties te herstellen.
Denkbeelden zoals we die vandaag geëxposeerd krijgen helpen daarbij. Ze laten zien wat iedereen kan zien, zou kunnen zien, maar (vanuit een binnenwereld bekeken) lang niet altijd ziet. Dat zichtbaar maken, als doorkijkje naar die andere wereld, die de oorspronkelijke bewoners van de wierden altijd zagen; een alledaagse heiligheid van mengvormen wind, water, land, mens, dier en plant. Die kunstwerken zijn vensters, ze hoeven niet meer per sé te chockeren, de boel onderste boven te keren of te revolteren, maar ons nog steeds helpen te verbazen, opnieuw, om ons zo te kunnen her-oriënteren in de ruimte, de buitenruimte.

 

Deze kunstwerken zijn vensters, hoeven niet meer per sé te chockeren, de boel onderste boven te keren of te revolteren, maar helpen ons te verbazen, opnieuw, om ons zo te kunnen her-oriënteren in de ruimte, de buitenruimte.

Bé Kracht
“Oostum”
Laten we beginnen bij het kerkje zelf en daarmee met werk van de Nestor van de kunstkring, Bé Kracht. Het werk van Bé beweegt tussen im- en expressionisme in met de stevige kleuren waarmee De Ploeg bekend is geworden. Op het eerste gezicht een vooral sfeervolle weergave van een aangekondigde lente. Maar het kerkje in een lila omhulling oogt kwetsbaar, kan ieder moment van de wierde vallen, het rigoureuze afgraven is na honderd jaar nog zichtbaar. Het gras dekt niet alles af, waardoor het lijkt alsof de wond niet is geheeld. Wat ooit een krachtige verwijzing naar boven was met de ontkenning van de buitenruimte, is door ditzelfde denken dat de wereld als object van exploitatie opvat, bijna opgevroten. Maar het is er nog, en daarom is dit een hoopvol schilderij.
Oostum met caravan
Het buiten is een binnen geworden met andere middelen. Caravans en campers zijn daar een uitdrukking van. Daar waar het ooit begon met de dominantie van het binnen, daartegen aan staat nu de eigentijdse vorm ervan, in de vorm van een schriel caravannetje. Een kip waarschijnlijk. Het oogt schuchter en daarmee onzeker of het nog wel zin heeft om het op deze manier te doen. Misschien is de kip een kippenhok geworden. Kerk en caravan zijn het eens: ga naar buiten lijken te zeggen, maar nu echt.

Reinier van den Berg
“Oostum” (Zeefdruk)
Swingend, kun je zeggen. Grafisch werk met krachtige kleurstroken en een dynamische heuvel. Ik zou de stichting die dit kerkje inhoud geeft aanraden het als logo te gebruiken. Wervender kan niet. Het kerkje leeft, voegt zich in deze tijd, is geen dreigend godshuis meer met een norse boodschap. Sterker, met deze beweging opent het zich juist als een plek die het landschap accentueert in wat het is: een hemelse ruimte waarin soms stug grijs soms zonnig zacht stromende wind, bomen, water, gras en mensen beroert.
Roersels (Oude Groninger Kerken – kerkje van Oostum)
Dit zet andere dingen in beweging, een menging die zich niet meer tot afzonderlijke delen laat terugbrengen.

Marjan Cornelius
“Oostum
Hier kijken van de wierde af, de kerk is geen onderwerp meer, de beboomde wierden zijn op deze tekening van Marjan Cornelius leidend. Ook op dit beeld is de scherpe rand van de compostgravers onmiskenbaar. De kerk van Garnwerd, in de verte, is nauwelijks van takken te onderscheiden, maar toch is dit volgende eiland in de Groningse vlakte duidelijk aanwezig. Bomen omhullen de tere woonplekken, hun fysieke massa in de ruimte is beperkt en toch zijn ze allesbepalend: de wind wordt gebroken en er ontstaat een atmosfeer van contrast en luwte. De zon schijnt in een wolkenloze hemel, of, dat vind ik een veel spannender idee, het is nacht met een volle maan, zo vol als die kan zijn. Dan zijn de schaduwen absoluter, intenser en de stilte volkomen. Zelfs de achtergebleven zaaddozen van de essen roeren zich niet. Even, heel even een geluid van boven. Een kerkuil zet zich af van de toren en zweeft geluidloos naar de boerderij. Hij hoorde zojuist wél wat.
“Het hogeland 3
Op dit olieverfschilderij is die omhulling van bomen, van contrast en luwte, een atmosfeer, een ‘bel’ geworden. Niet een technisch gesloten bel, maar eentje die nog in proportie is, een landschappelijke maat heeft, die niet afsluit. Eén van transparantie, hoezeer de boerderij ook in zichzelf besloten ligt, als een schulp in de klei. Het is niettemin een open atmosfeer van in- en uitgaan van binnen en buiten, semi-permiabel. Hoewel binnen, kun je niet om het buiten heen, en buiten wordt de ruimte vollediger ingeademd, geleefd, vanwege het zichtbare/nabije binnen. Een prachtige visuele metafoor van Marjan Cornelius van de wijze waarop binnen en buiten zich hebben verhouden en het is een oproep om hedendaagse varianten te bedenken.

Geert Schreuder
“Zomerse akkers” (juli 2015)
Groningen, akkers en luchten. Het mooie van Ploegluchten is, dat ze grondgebonden zijn. Wolkenpartijen worden in de schilderkunst vaak gebruikt om te accentueren wat op het land te zien is, in Groningen lijkt het omgekeerd. Het landschap accentueert de lucht waardoor ze haar sublieme karakter behoudt: iets wat boven ons uit gaat, zich onttrekt, ordent en handhaaft los van menselijke doelstellingen. Maar ook dat ze die kwaliteit ìn het landschap zelf kan brengen. In dit schilderij van Geert Schreuder weerspiegelt een bij vlagen vlammende zomerlucht zich op de akker, waardoor het water lijkt, of meer nog, dat de aarde luchtkwaliteit krijgt. De bomenpartijen worden in dit wolkenlicht tot blauwe bergkammen en de akkers als mist tussen bergen. Hoewel het landschap een geometrisch perspectief dicteert, gaat het over in iets anders, een atmosferisch perspectief waardoor iets van het landschap achter het landschap zichtbaar wordt.

Annelies Gommer
“Zonder titel” (thema: stoppelveld)
Dit werk is een ode aan gewenste vergetelheid. Kent u uitgebreide beschrijvingen of publieksdocumentaires over maïs, of wegen en straten die ernaar vernoemd zijn, poëzie of beeldende kunst gewijd aan dit beeldbepalende veevoedergewas? Maakt u er een fotoreportage van als u een weekendje op het platteland logeert, plaatst u de kinderen of kleinkinderen voor een familiekiekje tegen de romantische achtergrond van maisstengels? Niemand anders dan de producent houdt ècht van het gewas en het verfraait het landschap bepaald niet. Als het geoogst is ontstaat er weer ruimte, zicht, licht, lucht. Benadrukken de strakke plant- en oogstlijnen van een stoppelveld zoals hier door Annelies Gommer gevat is, enerzijds de binaire landbouw waarmee we het landschap versimpelen, verengen, verarmen, benadrukt het de evidente logica ervan. Anderzijds benadrukken ze – (nog) net aangelicht door schemering of gloren- de speelsheid van het landschap dat opkomt, dat golft en beweegt zodra het mais verdwenen is. Links verzamelen de lijnen zicht tot een speelplaats van licht. Deze gestalte van het landschap haalt de schouders op, er is al zoveel langsgekomen, het komt wel weer een keer tot rust. De loofboom aan de horizon kijkt mee in díe richting van de tijd; de graasrand van het vee, misschien wel alleen van het wild, markeert de overgang.

Willem Corsius
“Panorama Groningen”
Willem Corsius heeft in de Groningse traditie raaien uitgezet, dit keer vanuit een windroos met de kop van Drenthe als scharnierpunt van de waaier om zo een Gronings landschapspanorama te verkrijgen. Op de kruispunten van iedere windrichting een landschap. Deze zo op het oog rationale benaderingswijze, geeft juist ruimte aan het onverwachte. Een 360-graden blik, het is maar hoe je het hanteert, zo maak je techniek dienend aan de verbreding van het wereldbeeld. Wat Willem gaat aantreffen op zijn willekeurige punten is van te voren niet bekend. Dat maakt dit project zo spannend, want ook en vooral landschappen komen aan bod waar niemand foto’s van zal nemen, waar geen dagjesmensen komen en als ze er al zijn er snel doorheen fietsen naar iets wat wél interessant is. Vlaktes domineren, met schriel bos of ijle houtwallen aan de horizon. Dit ìs de mens, dit is feitelijk een binnenruimte, waar weinig plaats is voor natuur die zich spontaan ordent en handhaaft, los van onze doelstellingen. Alleen de lucht is hier vrij, daarin extra benadrukt door dit landschap, zoals we bij Geert Schreuder zagen. Dit is een en al menselijke doelstelling. Maar zoals de gemaaide maisakker van Annelies Gommer, hebben deze ruimtes hun eigen charme, lijnen en logica. Het maakt het bewustzijn van de scheiding tussen cultuur en natuur alleen maar groter. Door ze vervolgens minutieus in klare contouren te vatten, te abstraheren, alsof het decors zijn van een stripverhaal dat op elk van de landschappen zó kan beginnen, ontstaat er een heel eigen sfeer. Hoe ze ook op elkaar lijken, iedere ruimte krijgt identiteit, die het natuurlijk ook heeft, maar door buitenstaanders niet snel wordt gezien omdat de aandacht niet beklijft in kale ruimtes. Met déze aandacht ontstaat er werkelijk een panorama, een dwarsdoorsnede van Groningen opgenomen in een esthetische programmering, die overigens ver weg blijft van verfraaiing. Het is de ruimte teruggebracht tot de menselijke essenties, waardoor het z’n kwetsbaarheid, vooral de tijdelijkheid ervan toont. Als je niets doet, niet ploegt, harkt, zaait, wiedt, snoeit, bemaalt en bemest, dan verdichten de ijle groene horizons zich binnen geen tijd over het hele vlak tot kwelders, ooibossen en veen. Als je deze beelden tot meters zou uitvergroten en volgordelijk op honderden meters wand zou exposeren, als een ècht panorama, zou het een overdonderende kritische confrontatie zijn. Juist vanwege de ruimtelijke eenvoud en de boodschap die er onbedoeld uit spreekt.

Geri Boer
“Geploegd”
Geploegde zware klei is de Groningse cultuurgrond in optima forma, maar het is ook de overgang tussen stad en het natuurlijke landschap, of de wildernis, het wad. De klei is een mooie metafoor, want klei bij uitstek, is het meest door de tijd fijngemalen fractie aarde, ik bedoel daarmee de aarde als geheel, de gesteenten waaruit de planeet is opgebouwd. Een fijne fractie aarde die de unieke eigenschap heeft om alle stoffen die voor leven noodzakelijk zijn aan zich te binden, te verzamelen om het vervolgens weer aan groei en ontwikkeling af te staan. In deze opmerkelijke fotocollage van Geri Boer komt de klei tot leven en wordt de zwaarte van de grond licht en transparant. Kijk er een tijdje naar en als in een diapositief worden spiegelende kleivoren berkenstammen. Eigenlijk een ontwapenend beeld van wederopstanding van de natuur in het cultuurlandschap, de berken zijn de pioniers van kale vlakte; daarmee begint alles weer opnieuw.

Aly van der Wal
“Dijkdoorgang”
Bij dit werk had ik direct een associatie met het werk van Marius Bauer, de Nederlandse oriëntalist, bekend van zijn oosterse taferelen: grootse moskeeën, karavanen, woestijnen, soeks. Niet echt iets Gronings, maar toch blijft bij dit schilderij iets weids exotisch hangen. Alsof het resten zijn van eeuwenoude bouwwerken, van een vergeten beschaving, maar vooral: wat strekt zich erachter uit? (Het is winter en ligt er sneeuw, maar door een perspectiefwisseling zoals je een grafische kubus plots vanuit een andere hoek kunt zien, is het zand en warm) Het is warm, de zandige de weg loopt omhoog over de dijk en door de waterkering heen, die buiten gebruik is. Nog steeds: wat zie ik zodadelijk? Het werk van Aly kennende, kan het niet anders dan dat daarachter het wad zich eindeloos uitstrekt. De eilanden zijn in de nevel nauwelijks te onderscheiden, als een soort fata morgana; toch oosters. We weten het niet, het is onzichtbaar, net als het andere, ruige stormlandschap met verwoestende zee, die in de leegte van de doorgangen afwezig is. Niet bestaat. Nu niet. In de zinderende rust onvoorstelbaar is.
“Wad” (50 x 80)
In het werk van Aly van der Wal speelt de laatste echte wildernis van Nederland een grote rol: het wad. Dat is overigens het uitzonderlijke van Groningen en Friesland, dat strakke geometrische landschap, tot op de meter verkaveld, dat plots overgaat in ongecontroleerde slenken, geulen, stromen. En het is precies dat proces van stuwen, schuren, kronkelen, op- en afstromen, begroeid worden, afsterven en weer opbloeien, een alsmaar bewegende compositie waar geen mensenhand aan te pas komt, dat Aly op een onnavolgbare wijze weergeeft. Ze ìs in zekere zin het wad, door alsmaar waarnemen wórdt ze de beweging, het licht, de variatie zelf. Door de techniek van acrylaat-diepdrukken krijgt het wad dat ze belichaamd, een 3D uitdrukking. Het blíjft daardoor in beweging en als je er lang op mediteert krijgt het iets hallucinerends, alsof je erin opgenomen wordt. Zo kun je via dit werk ervaren dat het buiten een verbrede werkelijkheid is en dat het binnen, waarin we het overgrote deel van ons leven verblijven, er maar een beperkt deel van beslaat. Dit werk verbreedt niet alleen de blik, maar trekt je onherroepelijk naar het wad toe. Het is meer dan een uitnodiging.

Josefien Alkema
Paneel 1 en 7
Abstract werkt in op -als het goed is en dat is hier het geval- verschillende gemoedslagen. Ze verwijzen niet, maar appeleren aan verschillende, uiteenlopende aspecten van het lichamelijk systeem. Het systeem dat veel breder waarneemt dan we op school geleerd krijgen en waartoe we in technische binnenomgeving gedwongen worden. Dwang bedoel ik hier gewoon in praktische zin: we moeten de apparaten bedienen, aan/uit, hoger/lager, de dag door, dag in en uit. Of opletten of ze zichzelf goed bedienen. Deze beelden van Josefien Alkema leiden je direct voorbij de grenzen van de binaire dagelijkse keuzes. Hier valt niet te kiezen, maar te kijken en te ondergaan. Ze doen me qua sfeer denken aan werk van Armando, zij het heel even, want hier is iets anders aan de hand. Armando maakt de grond, de aarde zwaar en beladen. Zegt zelfs dat er schuldig landschap bestaat. Hij snapt ook wel dat het landschap er niets aan kan doen, maar legt er door deze toedichting een zware hypotheek op. Landschap dienen we te verlichten van menselijke last en te bevrijden van overlast. Zeker historische overlast, om er weer mee in het reine komen. In deze panelen wordt er bevrijd, lopen de aardelementen door elkaar, om weer tot nieuwe vormen te komen, zodat ook wij ons weer op een andere manieren kunnen afstemmen. Verstoorde verhoudingen kunnen herstellen.

Petra Koen
“Kale akker” en “avondwad”
Deze ‘scheurlandschappen’ van Petra Koen, composities met als basis gescheurd papier, heb ik naast elkaar geplaatst om tot slot de Groningse yang en yin van het landschap, de cultuurgrond zonder natuurconcessies en de wildernis zonder cultuurconcessies (zichtbare althans, er wordt immers geboord) nog eens naast elkaar te zetten. In deze werken gebeurt iets bijzonders: betekenissen en technische perspectieven worden in zekere zin opgeheven. Er is niet echt een primair gezichts- of concentratiepunt, het zijn primaire indrukken die tot compositie komen, die op een of andere manier vertrouwd is. Ze lijken niet die landschappen, de blik gaat links, rechts van boven naar beneden, maar ze zijn toch ‘echter’ dan je denkt en ze ‘kloppen’ als je er bent. Dat zit ‘m in het fenomenologisch kijken dat Petra Koen beheerst: dat is een afbeelding van landschap maken, zoals het zich aandient voordat het door gedachten wordt ingevuld. Vóórtalige beelden dus. Kijk naar de kale akker, de bosrand heeft een eigen perspectief, maar ook de bomenrij en de lucht, die bruin is als de akker omdat die ermee verbonden is, samen een eenheid vormen. Regent het nou, daar in die laan? En toch schijnt ook de zon en wat zonnig blauw is kondigt ander weer aan.
We kijken hier door de gemaakte structuren heen en ontdekken iets van de wereld erachter, of liever gezegd van die wonderlijke wereld die door de kieren van onze binnenwerelden schijnt. Zie het avondwad, slechts één klein rood lijntje markeert de gedoken zon, de schaduwen maken het slik tot mediterrane rotsen, spiegelingen als avondnevel kleuren het zand in het kobaltblauw van de wolken en wijzen samen één kant op, waar niets is te zien dan wat langs de hele horizon is te zien: de slotkleuren van de dag. Als we zo kunnen en leren kijken naar wat ons omhult is er hoop, hoop dat onze verengde blikken te openen zijn en dat het toch nog eens goed kan komen.

 

Copyright © 2016 Eric Brinckmann